Op 19 september was het weer prinsjesdag. In deze Prinsjesdagspecial staan de belangrijkste voorstellen uit het Belastingplan 2018 en aanvullende wetsvoorstellen voor u op rij. De special is verdeeld in de volgende onderwerpen:
- maatregelen ondernemingen;
- maatregelen werkgever;
- maatregelen internationale situaties;
- maatregelen btw & accijnzen;
- maatregelen auto & mobiliteit;
- maatregelen particulieren;
- overige maatregelen.
De voorgestelde maatregelen zullen per 1 januari 2018 in werking treden, tenzij anders vermeld.
MAATREGELEN ONDERNEMINGEN
Nieuwe tarieven IB/PVV
Per 1 januari 2018 hebben ondernemers die via een eenmanszaak, vof of maatschap hun onderneming drijven naar verwachting te maken met de volgende tarieven in box 1 voor de inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen (IB/PVV).
Tarieven box 1 ondernemer jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd
Begin schijf | Einde schijf | Percentage IB/PVV |
€ 0 | € 20.142 | 36,55% |
€ 20.143 | € 33.994 | 40,85% |
€ 33.995 | € 68.507 | 40,85% |
€ 68.508 | – | 51,95% |
Tarieven box 1 ondernemer AOW-gerechtigde leeftijd of ouder, geboren na 1 januari 1946
Begin schijf | Einde schijf | Percentage IB/PVV |
€ 0 | € 20.142 | 18,65% |
€ 20.143 | € 33.994 | 22,95% |
€ 33.995 | € 68.507 | 40,85% |
€ 68.508 | – | 51,95% |
Tarieven box 1 ondernemer AOW-gerechtigde leeftijd of ouder, geboren vóór 1 januari 1946
Begin schijf | Einde schijf | Percentage IB/PVV |
€ 0 | € 20.142 | 18,65% |
€ 20.143 | € 34.404 | 22,95% |
€ 34.405 | € 68.507 | 40,85% |
€ 68.508 | – | 51,95% |
Let op! Een negatief inkomen uit eigen woning (de hypotheekrenteaftrek) is effectief aftrekbaar tegen maximaal 49,45%.
Verruiming eerste schijf Vpb
De eerste schijf van de vennootschapsbelasting (tarief 20%) wordt op 1 januari 2018 verruimd van € 200.000 naar € 250.000. Over de rest betalen vennootschapsbelastingplichtige lichamen in principe 25% vennootschapsbelasting.
EIA daalt naar 54,5%
De energie-investeringsaftrek (EIA) bedraagt sinds 1 juli 2017 55%. De EIA zal per 1 januari 2018 dalen met 0,5 procentpunt naar 54,5%.
Tip: Deze verlaging kan een reden zijn om een energie-investering niet uit te stellen tot 2018, maar nog te doen in 2017.
Zakelijkheid besmette rechtshandeling
In beginsel kan een B.V. geen rente aftrekken over geld dat zij heeft geleend van een verbonden lichaam om daarmee een besmette rechtshandeling te financieren. Een manier om deze renteaftrekbeperking te ontlopen is door aannemelijk te maken dat zowel het aangaan van de schuld als de besmette rechtshandeling voor meer dan 50% heeft plaatsgevonden uit zakelijke overwegingen. Volgens de Hoge Raad voldoet een B.V. automatisch aan deze voorwaarde als de schuld aan het verbonden lichaam feitelijk is verschuldigd aan een derde. Vanaf 1 januari 2018 moet ook in dat geval de zakelijkheid van de rechtshandeling worden getoetst.
Let op! Een voorbeeld van een besmette rechtshandeling is het doen van een winstuitdeling aan een verbonden lichaam.
Tip: Het is wellicht mogelijk om de renteaftrekbeperking te omzeilen door het aangaan van een fiscale eenheid.
Aanpak dubbel verlies
Stel een holding vormt samen met een dochtermaatschappij (D1) een fiscale eenheid (FE). Binnen de FE zijn de verliezen van D1 binnen bepaalde grenzen te verrekenen met de winsten van de holding. Daarnaast heeft de holding een dochtermaatschappij (D2) buiten de FE. D2 heeft een vordering op D1, die door de verliezen van D1 in waarde daalt. Als de holding D2 liquideert, belandt het afwaarderingsverlies op de vordering op D1 in het verlies uit de liquidatie van D2. Dubbele verliesneming dus. Per 1 januari 2018 wordt deze dubbele verliesneming aangepakt.
Tip: Liquideer nog dit jaar dochtermaatschappijen buiten de FE met afgewaardeerde vorderingen op dochtermaatschappijen in de FE.
Einde dubbele afwaardering
Een holding kan geld uitlenen aan een dochtermaatschappij (D1) buiten de fiscale eenheid (FE), die het geld vervolgens weer uitleent aan een dochtermaatschappij (D2) die in dezelfde FE zit als de holding. Komt D2 in financiële problemen, dan kan de FE haar verliezen benutten voor verrekening. Daarnaast zal de vordering van D1 op D2 in waarde dalen en dit kan weer de waarde van de vordering van de holding op D1 doen dalen. Vanaf 1 januari 2018 kan de holding deze ‘dubbele afwaardering’ niet meer nemen.
Tip: Zorg ervoor dat nog dit jaar het dubbele afwaarderingsverlies tot uiting komt.
Geconstructureerd liquidatieverlies
Voor– en nadelen van deelnemingen worden bij de moedermaatschappij niet in aanmerking genomen. Een uitzondering hierop vormt de liquidatieverliesregeling. Deze realiseert dat de deelnemingsvrijstelling geen toepassing vindt op een verlies op een deelneming die is geliquideerd. Dit liquidatieverlies wordt vastgesteld op het opgeofferde bedrag minus de liquidatieuitkeringen uit de deelneming. De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 kent de liquidatieverliesregeling met een bepaling om geconstrueerde liquidatieverliezen te voorkomen.
Die regeling voorziet erin het liquidatieverlies bij de liquidatie van een tussenhoudster te verminderen met de waardedaling van een door die tussenhoudster gehouden deelneming die zich ‘sedert de verkrijging van de deelneming’ in die tussenhoudster heeft voorgedaan. De liquidatieverliesregeling wordt aangepast om een geconstrueerd liquidatieverlies te voorkomen. Om dergelijke toepassing van de liquidatieverliesregeling te voorkomen, wordt voorgesteld de wijze waarop het opgeofferde bedrag voor de ontvoegde dochtermaatschappij op het tijdstip van die ontvoeging wordt vastgesteld, aan te passen.
FBI en dividendbelasting
In de Fiscale vereenvoudigingswet (Fvw) 2017 staat voor de dividendbelasting een inhoudingsvrijstelling (die nog niet is ingegaan) voor opbrengsten die worden uitgekeerd aan lichamen die (gedeeltelijk) niet onder de vennootschapsbelasting vallen (plus voor vergelijkbare buitenlandse lichamen). Via de inhoudingsvrijstelling hoeft de inhoudingsplichtige bij de dividenduitkering of opbrengsten uit winstbewijzen of bepaalde hybride leningen geen dividendbelasting in te houden. Deze inhoudingsvrijstelling past echter niet in de systematiek van de afdrachtvermindering voor de fiscale beleggingsinstelling (FBI). De FBI kan gebruik maken van het nultarief voor de vennootschapsbelasting.
De FBI heeft ook recht op afdrachtvermindering van de dividendbelasting. Hiervoor is het noodzakelijk dat er dividendbelasting op de opbrengst wordt ingehouden. Bij toepassing van een inhoudingsvrijstelling gebeurt dat echter niet. De FBI wordt daarom als inhoudingsplichtige alsnog uitgesloten van de toepassing van de inhoudingsvrijstelling voor opbrengsten die worden uitgekeerd aan (deels) vrijgestelde lichamen.
Let op! Dit betekent dat de FBI dividendbelasting moet inhouden.
Tip: De door een FBI ingehouden dividendbelasting kan door lichamen die (deels) niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen (en ook door daarmee vergelijkbare buitenlandse lichamen) wel op verzoek worden teruggevraagd.
Teruggaaf van energiebelasting
In het Energieakkoord van 2013 is de afspraak gemaakt dat de energie-intensieve industrie die deelnemer is in de Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie ETS-ondernemingen (het MEE-convenant) 9 petajoule (PJ) aan extra finale energiebesparing per 2020 realiseert. Om die extra besparing te realiseren, is een voorstel van de industrie uitgewerkt in de vorm van een addendum op het MEE-convenant. Er bestaat in de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) een regeling om op verzoek teruggaaf van energiebelasting met betrekking tot elektriciteit die is geleverd ten behoeve van zakelijk verbruik te krijgen. Het zakelijke verbruik moet hiervoor hoger zijn dan 10.000.000 kWh per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting.
Omdat het addendum volledig onderdeel is geworden van het MEE-convenant, zou de Wbm zo kunnen worden uitgelegd dat ook aan de nieuwe afspraken die gemaakt zijn in het addendum moet worden voldaan om teruggaaf energiebelasting te krijgen. Maar in het addendum staat dat de daarin opgenomen aanvullende afspraken in de vorm van de Besparingsopgave en Aanvulling op het EEP geen invloed zullen hebben op de toepassing van de teruggaaf energiebelasting. Het kabinet wil nu de Wbm zodanig aanpassen dat de afspraken gemaakt in het addendum geen invloed hebben op de toepassing van de teruggaaf energiebelasting. Dit met terugwerkende kracht tot 20 april 2017.
MAATREGELEN WERKGEVER
Heffingskorting buitenlandse werknemer
Onder de huidige wetgeving zijn de via de loonheffing verleende heffingskortingen voor een groep buitenlands belastingplichtigen hoger dan de heffingskortingen waarop zij in de inkomstenbelasting recht op hebben. Het teveel verrekende bedrag moeten zij dan via de inkomstenbelasting terugbetalen. Daarom wordt voorgesteld om via de loonheffing bij buitenlands belastingplichtigen:
- die wonen in de EU/EER/Zwitserland/BES-eilanden, alleen rekening te houden met het belastingdeel van de arbeidskorting;
- die woonachtig zijn buiten de EU/EER/Zwitserland/BES-eilanden helemaal geen rekening te houden met heffingskortingen.
Let op! Deze aanpassingen treden pas in werking met ingang van 2019.
Let op! Bij de voorgestelde wijziging wordt geen onderscheid gemaakt tussen kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen en niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen. Kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen moeten via de inkomstenbelasting het belastingdeel van andere heffingskortingen waar zij recht op hebben (bijv. algemene heffingskorting, alleenstaande ouderkorting) geldend maken.
Mededeling S&O-verklaring gezamenlijk
Een inhoudingsplichtige moet op grond van de huidige Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA) per afgegeven S&O-verklaring een mededeling aan de Minister van Economische Zaken doen. De mededeling betreft uitsluitend het in het betreffende kalenderjaar aan speur- en ontwikkelingswerk (S&O) bestede uren en gerealiseerde kosten en uitgaven. Het kabinet stelt voor dat een inhoudingsplichtige geen mededeling meer hoeft te doen per S&O-verklaring afzonderlijk. De mededelingen over alle in een kalenderjaar afgegeven S&O-verklaringen kunnen gezamenlijk worden gedaan.
Let op! Er mogen in de mededeling geen uren, kosten en uitgaven worden meegenomen die eerder zijn gemaakt dan in de periode waarvoor de S&O-verklaring is afgegeven.
Niet-uitvoerende bestuurders
Op dit moment zijn niet-uitvoerende bestuurders van een beursgenoteerde vennootschap fictief in dienstbetrekking volgens de Wet op de loonbelasting 1964. Het kabinet stelt voor dit af te schaffen. Dit heeft tot gevolg dat de beursgenoteerde vennootschap waar de niet-uitvoerende bestuurder werkt, deze bestuurder niet meer hoeft op te nemen in de loonadministratie.
Voor andere bestuurders wijzigt er overigens niets ten aanzien van de Wet op de loonbelasting:
- Niet-uitvoerende bestuurders van een niet-beursgenoteerde vennootschap blijven buiten de loonbelasting.
- Uitvoerende bestuurders van een beursgenoteerde vennootschap of niet-beursgenoteerde vennootschap blijven onder de loonbelasting vallen.
Let op! De niet-uitvoerende bestuurder moet zelf na afloop van het kalenderjaar aangifte doen voor de inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet.
Tip: Het onderscheid tussen uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders blijkt uit het Handelsregister.
SVB en alleenstaande ouderenkorting
Op grond van de huidige regels kan bij de inhouding van loonbelasting en premie volksverzekeringen de alleenstaande ouderenkorting alleen worden toegepast als de alleenstaande oudere een AOW-uitkering ontvangt en de standaardloonheffingskorting toepast op de uitkering van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De voorgestelde wijziging regelt dat de SVB de alleenstaande ouderenkorting ook mag toepassen op de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen bij alleenstaande ouderen die geen AOW-uitkering ontvangen omdat zij niet minimaal één kalenderjaar verzekerd waren voor de AOW. De alleenstaande moet dan wel de standaardloonheffingskorting laten toepassen door de SVB.
Tip: Deze alleenstaande ouderen hoeven dan geen aangifte inkomstenbelasting meer te doen om de alleenstaande ouderenkorting te gelde te maken.
Rekenregel excessieve vertrekvergoeding Als het toetsloon van een werknemer op jaarbasis meer is dan € 540.000 (cijfer 2017), moet de inhoudingsplichtige bij het einde van diens dienstbetrekking bepalen of sprake is van een excessieve vertrekvergoeding. Als dat zo is, is de werkgever pseudo-eindheffing verschuldigd. Met behulp van een rekenregel wordt vastgesteld of sprake is van een excessieve vertrekvergoeding. Op de rekenregel geldt een uitzondering voor bepaalde aandelenoptierechten van de werknemer op aandelen in de werkgever. Deze uitzondering ziet op vóór het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de dienstbetrekking met de werknemer is beëindigd:
- onvoorwaardelijk toegekende aandelenoptierechten;
- onvoorwaardelijk geworden voorwaardelijk toegekende aandelenoptierechten.
Omdat de uitzondering ten aanzien van de laatste variant niet voldoende in de wet tot uitdrukking is gebracht, wordt de wettekst op dit punt verduidelijkt.
MAATREGELEN INTERNATIONAAL
Negeren FE voor voorkomingswinst
Bij het berekenen van de voorkomingswinst (winst waarover een tegemoetkoming ter voorkoming van dubbele belasting moet worden verleend) houdt de Belastingdienst geen rekening met royaltyvergoedingen die binnen een fiscale eenheid (FE) worden betaald. Een buitenlandse vaste inrichting (VI) trekt zo’n royalty soms wel af. Nederland stelt dan meer winst vrij dan in het buitenland wordt belast. Vanaf 1 januari 2018 worden bij alle interne gebruiksvergoedingen binnen een FE de voorkomingswinst vastgesteld alsof er geen FE is.
Let op! Deze bepaling beïnvloedt onder andere de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten.
‘Parent surrogate filing’ mag
‘Parent surrogate filing’ wordt tijdelijk toegestaan bij de ‘country-by-country reporting’. Bij ‘parent surrogate filing’ verstrekt de uiteindelijkemoederentiteit het landenrapport aan de Belastingdienst van het land waar zij is gevestigd. Het desbetreffende land zal vervolgens het landenrapport uitwisselen met Nederland. In deze situatie zijn Nederlandse groepsentiteiten onder nadere voorwaarden niet langer verplicht om het landenrapport te verstrekken aan de inspecteur.
Let op! Deze regeling vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot het eerste verslagjaar van de multinationale groep dat begint op of na 1 januari 2016.
Nieuwe dividendbelastingplicht
Vanaf 1 januari 2018 moeten houdstercoöperaties in principe dividendbelasting inhouden op uitbetaalde renten op inleggelden. Een houdstercoöperatie is een coöperatie waarvan de feitelijke werkzaamheden voor 70% of meer bestaan uit het houden van deelnemingen of het (in)direct financieren van verbonden lichamen of verbonden natuurlijke personen. De inhoudingsplicht geldt in het algemeen voor alle vergoedingen voor kapitaalverstrekkingen aan een houdstermaatschappij door leden als zodanig.
Let op! De houdstercoöperatie hoeft geen dividendbelasting in te houden op een gehele of gedeeltelijke teruggaaf van inleggelden.
Uitbreiding inhoudingsvrijstelling
Een B.V. die dividend uitkeert aan een aandeelhouder mag de inhouding van dividendbelasting onder meer achterwege laten als het dividend bij die aandeelhouder onder de deelnemingsvrijstelling of deelnemingsverrekening valt. Daarbij geldt nu nog onder andere de voorwaarde dat die aandeelhouder is gevestigd in een lidstaat van de EU of EER. Per 1 januari 2018 geldt deze inhoudingsvrijstelling in beginsel ook als de aandeelhouder is gevestigd in een andere staat waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten.
Let op! Dit belastingverdrag moet wel een dividendbepaling bevatten.
Antimisbruik inhoudingsvrijstelling
De inhoudingsvrijstelling van de dividendbelasting is niet van toepassing in het geval van misbruik. Simpelweg gezegd gaat de fiscus ervan uit dat sprake is van misbruik als men aandelen in een Nederlandse vennootschap of houdstercoöperatie houdt met als (een van de) hoofddoel(en) het ontgaan van dividendbelasting bij een ander. Bovendien moet sprake zijn van een kunstmatige constructie of transactie. Als de dividendclaim zonder tussenkomst van het Nederlandse lichaam niet hoger zou zijn, is geen sprake van het ontgaan van dividendbelasting bij een ander.
Let op! De antimisbruikregeling betreft zowel kapitaalvennootschappen als houdstercoöperaties.
Antiwitwasinlichtingen
Onlangs heeft het kabinet een wetsvoorstel ingediend om belastingautoriteiten toegang te geven tot antiwitwasinlichtingen bij een belastingplichtige. Dit ziet met name op de gegevens die financiële instellingen moeten aanleveren. Deze vertaling van Europese regelgeving geldt alleen tussen de lidstaten van de EU. Onder de nieuwe wetsvoorstellen wordt dit recht nu uitgebreid tot rechtsgebieden buiten de EU.
MAATREGELEN BTW&ACCIJNS
Aanscherping definitie geneesmiddel
Door een uitspraak van de Hoge Raad van 11 november 2016 vallen ook producten, zoals tandpasta en zonnebrandmiddel onder het verlaagd 6% btw-tarief voor geneesmiddelen. Als gevolg hiervan worden ook andere producten in onder meer de cosmetische sfeer belast met het verlaagde btw-tarief voor geneesmiddelen. Denk bijvoorbeeld aan zelfzorgmiddelen zoals middelen tegen acne, blaasontsteking, brandend maagzuur, keelpijn, verkoudheid en verstopte neus. Omdat de uitspraak van de Hoge Raad de uitvoering en handhaving van het verlaagde tarief door de Belastingdienst aanzienlijk heeft gecompliceerd, wil het kabinet de definitie van geneesmiddelen aanscherpen. Dit wordt bereikt door de definitie van een geneesmiddel in overeenstemming te brengen met de op basis van de Geneesmiddelenwet als geneesmiddel erkende en geregistreerde producten met een (voorwaardelijke) handelsvergunning of expliciete vrijstelling daarvan. Het verschil tussen een reguliere en een voorwaardelijke vergunning is overigens alleen dat de vergunninghouder de aanvullende opdracht heeft om nog aanvullende studies te doen op het gebied van veiligheid of werkzaamheid.
Tip: Een schorsing van een handelsvergunning zal niet leiden tot een tariefswijziging in de btw. Tijdens een schorsing is het immers verboden om het geneesmiddel in de handel te brengen, en dus vindt er ook geen btw-belastbare transactie plaats. Als de handelsvergunning na de tijdelijke schorsing wordt voortgezet, geldt het 6% btw-tarief. Wordt de handelsvergunning na de tijdelijke schorsing ingetrokken, dan geldt het 21% btw-tarief.
Wijziging tariefbepaling zeeschepen
De EU-lidstaten moeten op grond van de BTW-richtlijn 2006 een btw-vrijstelling toepassen voor onder meer de levering van schepen die op de zogenoemde volle zee worden gebruikt voor:
- passagiersvervoer tegen betaling, vrachtvervoer, visserij en dergelijke;
- de bevoorrading van die schepen;
- een groot aantal diensten met betrekking tot die schepen (zoals de verbouwing, de reparatie of het onderhoud van de schepen en de voorwerpen die met de schepen vast verbonden zijn of voor hun exploitatie dienen); en
In Nederland geldt voor deze situaties een btw-nultarief, maar volgens de Europese Commissie is de redactie van dit nultarief in de Wet op de omzetbelasting 1968 te ruim geformuleerd. Daarom worden de bepalingen die zien op de levering van en diensten aan zeeschepen aangepast. Het nultarief is vanaf 2018 alleen van toepassing als het schip ook daadwerkelijk wordt gebruikt voor de vaart op volle zee. Dat wil zeggen buiten de territoriale 12-mijlszone.
Let op! Deze maatregel heeft belangrijke gevolgen voor ondernemers die veerdiensten verrichten tussen de Waddeneilanden en het vasteland. Deze ondernemers mogen onder de huidige regeling, door een overgangsregeling, kiezen tussen vrijgesteld personenvervoer zonder aftrek van voorbelasting, en personenvervoer belast naar het verlaagde btw-tarief met aftrek van voorbelasting. Deze maatregel maakt een keuze voor vrijstelling straks minder aantrekkelijk.
Nieuwe btw-aansprakelijkheidsbepaling
Pand- of hypotheekhouders kunnen zowel binnen als buiten een faillissement een zaak verkopen en tot uitwinning overgaan. Executanten, die beschikken over een executoriale titel, kunnen eveneens een zaak door een gerechtsdeurwaarder laten verkopen en zich op de opbrengst verhalen. De opbrengst mogen zij afboeken op de openstaande vordering. De opbrengst van een verkochte zaak omvat echter ook het gedeelte van het door de koper betaalde bedrag, dat betrekking heeft op de ter zake van de levering verschuldigde btw. Omdat de ondernemer, die al failliet is, of in betalingsproblemen verkeert, meestal niet in staat is de verschuldigde btw te betalen, blijft de fiscus achter met een onverhaalbare btw-schuld. Daarom wil het kabinet pand- of hypotheekhouders en executanten, die zich hebben verhaald op het door de koper betaalde bedrag aansprakelijk stellen voor het bedrag dat ter zake van de levering aan btw is verschuldigd. De plicht tot het betalen van de omzetbelasting blijft rusten op de verkoper, alleen bij niet-betalen kan de Belastingdienst de koper aanspreken. Het betreft hier situaties waarin de verleggingsregeling niet van toepassing is.
Let op! De nieuwe aansprakelijkheidsbepaling zal niet gelden voor executanten binnen een faillissement. Binnen faillissement gaat het uitsluitend om pand- en hypotheekhouders. Denk hierbij aan leeg(verkoop) van resterende producten, waaronder voorraden.
Onderzoek in meer ‘plaatsen’
Onder de huidige wetgeving kan de inspecteur alleen onderzoek verrichten in accijnsgoederenplaatsen en plaatsen die onderworpen zijn aan beperkende bepalingen. De inspecteur kan voor de accijnsheffing geen onderzoek verrichten in bijvoorbeeld een opslagloods, die geen accijnsgoederenplaatsen is of geen plaats is die is onderworpen aan beperkende bepalingen. Het kabinet vindt dat de inspecteur ook in dergelijke plaatsen onderzoek moet kunnen verrichten, als het vermoeden bestaat dat daar goederen aanwezig zijn die voor accijnsheffing relevant zijn. Daarom wordt voorgesteld de bevoegdheid van de inspecteur uit te breiden tot alle gebouwen en alle grond waartoe op basis van de AWR toegang moet worden verleend.
Tip: De inspecteur mag voor de accijnsheffing geen onderzoek verrichten in woningen.
Einde landbouwregeling per 2018
Zoals aangekondigd in september 2016 door het ministerie van Economische Zaken worden de btw-landbouwregeling en het landbouwforfait per 1 januari 2018 afgeschaft. Daarnaast vervalt ook het verlaagd tarief voor goederen en diensten die (nagenoeg) uitsluitend aan landbouwers worden geleverd. Voor landbouwers, veehouders, tuinbouwers en bosbouwers (hierna landbouwers) gaan met ingang van 1 januari 2018 de normale btw-regels gelden. Dat betekent dat alle landbouwers een btw-administratie moeten gaan bijhouden en periodiek aangifte moeten gaan doen. Wel hebben zij straks recht op btw-aftrek.
Tip: Vanaf 1 januari 2018 gelden voor de landbouwer de algemene btw-regels. Hij zal wel alsnog in aanmerking willen komen voor de niet genoten aftrek met betrekking tot:
- investeringsgoederen die vóór 1 januari 2018 al in gebruik zijn genomen; en
- goederen en diensten (inclusief investeringsgoederen) die op 1 januari 2018 nog niet in gebruik zijn genomen.
Voor deze herzieningsgevallen is voorzien in een overgangsregeling.
MAATREGELEN AUTO & MOBILITEIT
Afschrijvingstabel niet meer verplicht
Voor de berekening van de belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM) kan de afschrijving vanaf 1 januari 2018 ook worden bepaald aan de hand van de werkelijke waarde. Parallelimporteurs, ondernemers maar ook particulieren mogen dus – als dat voor hen gunstiger is – van de forfaitaire afschrijvingstabel afwijken. Het demissionair kabinet stelt dit voor naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad uit 2016 en een uitspraak van de Hof Den Haag van begin dit jaar. In het HR-arrest ging het om een geïmporteerde bestelauto waarvoor bij eerste registratie in Nederland was geopteerd voor de ondernemersvrijstelling, en waarbij de auto binnen vijf jaar werd verkocht. In de hofuitspraak werd een bestelauto omgebouwd tot een personenauto waardoor verschuldigdheid van BPM ontstond. In beide situaties was sprake van het op een later moment verschuldigd worden van de BPM dan het moment van eerste registratie. In beide gevallen mocht de belastingplichtige afwijken van de forfaitaire afschrijvingstabel en de afschrijving baseren op de werkelijke waarde van de auto.
Tip: De voorgestelde wetswijziging breidt niet alleen de afschrijvingsmogelijkheden uit, maar kan ook leiden tot een lagere BPM-druk.
Catalogusprijs publiekelijk kenbaar
In de Wet BPM 1992 is nu opgenomen dat de catalogusprijs door de fabrikant of importeur alleen aan wederverkopers kenbaar moet worden gemaakt. Hierdoor is de (wijziging van een) catalogusprijs niet altijd voor iedereen kenbaar. De (wijziging van een) catalogusprijs kan echter van belang zijn voor de berekening van de verschuldigde BPM en de bijtelling voor privégebruik van de auto van de zaak. Om die reden wil het kabinet de fabrikant of importeur verplichten de geldende catalogusprijs, waaronder dus wijzigingen van de catalogusprijs, publiekelijk kenbaar te maken. De wijze van publiekelijk kenbaar maken is vormvrij, maar moet wel zodanig plaatsvinden dat de catalogusprijs vervolgens voor iedereen kenbaar is. Denk hierbij aan bekendmaking via de website van de importeur of fabrikant.
Let op! De fabrikant of de door de fabrikant aangewezen importeur voor Nederland is verantwoordelijk voor het publiekelijk kenbaar van de geldende catalogusprijs, waaronder dus wijzigingen van de catalogusprijs.
‘Massa rijklaar’ voor berekening MRB
Tot een paar jaar terug gaf de RDW papieren kentekenbewijzen uit waarop zowel de ‘eigen massa’ als de ‘massa rijklaar’ stonden vermeld. Tegenwoordig geeft de RDW enkel nog kentekencards uit. Daarop staat daarop alleen de ‘massa rijklaar’ van het voertuig vermeld. De grondslag voor de berekening van de motorrijtuigenbelasting (MRB) wordt echter nog steeds gebruik gemaakt van de ‘eigen massa’. Voorgesteld wordt om gebruik te maken van ‘massa rijklaar’. De ‘massa rijklaar’ is altijd 100 kg hoger dan de ‘eigen massa’ van het motorrijtuig. Om lastenverzwaring als gevolg van d voorgestelde wijziging te voorkomen, zal de RDB alle gewichtsgrenzen in de tarieftabellen met 100 kg naar boven bijstellen.
Let op! Het heffingssysteem van de MRB wordt momenteel gemoderniseerd. Deze modernisering is naar verwachting in de loop van 2018 afgerond. Deze maatregel zal dan ook pas na de oplevering van dit systeem bij koninklijk besluit worden ingevoerd.
Weggebruik met geschorst motorrijtuig
Is het kenteken van een motorrijtuig geschorst? Dan is men geen motorrijtuigenbelasting (MRB) verschuldigd, zolang met dat motorrijtuig geen gebruik wordt gemaakt van de weg. Maakt men toch gebruik van de weg, dan eindigt de schorsing van rechtswege en herleeft de MRB-plicht. De Belastingdienst mag dan naheffen. De Wegenverkeerswet 1994 laat de schorsing echter van rechtswege eindigen bij aanvang van een gebruik van de weg. Hierdoor zou onduidelijkheid kunnen ontstaan. In de Wet MRB 1994 wordt daarom expliciet opgenomen dat de MRB in dergelijke situaties nageheven kan worden.
Projecten voor hinderbeperking
Bijna alle in het kader van het project ‘Anders betalen voor mobiliteit’ of van het programma ‘Beter Benutten’ aangewezen mobiliteitsprojecten zijn gestopt of stoppen uiterlijk op 31 december 2017. De vrijstelling voor op basis van deze mobiliteitsprojecten genoten voordelen kan volgens het kabinet dus per 1 januari 2018 vervallen.
Tip: Voor andere voordelen die worden genoten op basis van projecten gericht op hinderbeperking tijdens grootschalige wegwerkzaamheden, is er wel behoefte aan een vrijstelling. Dus wil het kabinet de huidige vrijstelling vervangen door een vrijstelling voor voordelen uit die specifieke projecten.
Let op! De regeling is niet onbegrensd, maar wordt gebudgetteerd.
MAATREGELEN PARTICULIEREN
Nieuwe heffingskortingen
Voor 2018 gelden naar verwachting de volgende maximale heffingskortingen. Tenzij nadrukkelijk aangegeven gaat het om maxima voor belastingplichtigen die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt.
Omschrijving | Bedrag/ percentage 2017 | Bedrag/ percentage 2018 |
Algemene heffingskorting jonger dan AOW-gerechtigde leeftijd | € 2.254 | € 2.265 |
Algemene heffingskorting AOW-gerechtigde leeftijd en ouder | € 1.151 | € 1.157 |
Afbouwpercentage algemene heffingskorting | 4,787% | 4,683% |
Minimum algemene heffingskorting | € 0 | € 0 |
Arbeidskorting | € 3.223 | € 3.249 |
Afbouwpercentage arbeidskorting | 3,6% | 3,6% |
Minimum arbeidskorting | € 0 | € 0 |
Opbouwpercentage arbeidskorting | 28,317% | 28,067% |
Inkomensafhankelijke combinatiekorting | € 2.778 | € 2.801 |
Jonggehandicaptenkorting | € 722 | € 728 |
Ouderenkorting (lagere inkomens) | € 1.292 | € 1.418 |
Ouderenkorting (hogere inkomens) | € 71 | € 72 |
Alleenstaande ouderkorting | € 438 | € 423 |
Vervallen tijdklemmen
Een uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning was onbelast als tenminste 15 of 20 jaar (de tijdklemmen) premies waren voldaan. Dit gold ook voor de later ingevoerde spaarrekening eigen woning en het beleggingsrecht eigen woning. De voorwaarde dat tenminste 15 of 20 jaar bedragen moesten zijn ingelegd zijn vorig jaar al afgeschaft. Die afschaffing gold officieel niet voor kapitaalverzekeringen afgesloten voor 1 januari 2001. Hiervoor kwam een goedkeurend besluit. Met de wetswijziging wordt dit goedkeurende besluit voor tijdklemmen nu formeel in wetgeving omgezet. Voorts zijn enkele redactionele aanpassingen doorgevoerd.
Let op! De voorwaarde dat de hoogste inleg niet hoger mag zijn dan tien maal de laagste inleg geldt nog steeds!
Het einde van de inkeerregeling
De inkeerregeling houdt in dat iemand binnen een bepaalde termijn bij de Belastingdienst kan melden dat de aangifte onjuist of onvolledig was en daarmee een boete kan ontlopen. Deze regeling wordt afgeschaft. Dat betekent dat er toch een boete kan worden opgelegd als iemand uit eigen beweging meldt dat er aangifte gedaan had moeten worden of dat de aangifte onjuist of onvolledig was. In ernstige gevallen is zelfs strafrechtelijke vervolging mogelijk. Inkeer blijft wel een strafverminderende omstandigheid. De op te leggen boete zal lager zijn dan wanneer de inspecteur op een andere manier ontdekt dat er te weinig belasting is geheven.
Tip: De huidige inkeerregeling blijft van toepassing voor aangiften die vóór 1 januari 2018 zijn gedaan of hadden moeten worden gedaan. Eveneens voor inlichtingen en gegevens die vóór 1 januari 2018 zijn verstrekt of hadden moeten worden verstrekt.
Navorderingsmogelijkheid van schenk- en erfbelasting wordt uitgebreid
Voor navordering van schenk- en erfbelasting is een nieuw feit vereist. Plus dat de navorderingstermijn van 5 of 12 jaar na het ontstaan van de belastingschuld nog niet verlopen is.
Let op! Navordering kan ook (hiervoor is geen nieuw feit vereist en de hiervoor genoemde navorderingstermijnen gelden dan niet) als van een verkrijger een te laag bedrag aan schenk- of erfbelasting is geheven vanwege het feit dat een aan een andere verkrijger opgelegde aanslag wordt verminderd.
Let op! Het kabinet wil (direct) in de Successiewet 1956 regelen dat navordering ook kan wanneer vanwege een vermindering van een belastingaanslag een navorderingsaanslag aan dezelfde verkrijger moet worden opgelegd. Dit speelt bijvoorbeeld als in verband met een vermindering van een ‘gewone’ aanslag en een conserverende navorderingsaanslag (voor de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR)) moet worden opgelegd.
Verdeling vermogen bij gehuwden
Het aangaan of wijzigen van huwelijkse voorwaarden kan een vermogensverschuiving tot gevolg hebben. In wetgeving wordt nu vastgelegd wanneer er dan sprake is van een schenking voor de schenkbelasting. Voor de erfbelasting worden soortgelijke bepalingen opgenomen. De hoofdregel wordt dat het aangaan of het wijzigen van huwelijkse voorwaarden alleen tot heffing van schenkbelasting kan leiden voor zover:
- het aandeel van de minstvermogende in het totale vermogen hoger wordt dan 50% of
- het aandeel van de meestvermogende in het totale vermogen toeneemt.
Er is onder meer geen sprake van een belaste schenking bij een vermogensverschuiving als gevolg van het aangaan van een huwelijk waarbij de echtgenoten kiezen voor een algehele huwelijksgemeenschap met gelijke aandelen.
Let op! Goederen die zijn verkregen onder een uitsluitingsclausule worden buiten beschouwing gelaten, omdat de overdracht van dergelijk vermogen civielrechtelijk niet mogelijk is.
Let op! Deze wetgeving staat los van de aanpassingen in het huwelijksvermogensrecht die ook per 1 januari 2018 in werking treden.
Let op! De regelgeving zal ook gelden voor een geregistreerd partnerschap en eveneens voor ongehuwd samenwonenden die een samenlevingscontract met een wederzijdse zorgplicht opstellen of wijzigen.
Let op! Indien een huwelijk, geregistreerd partnerschap of notarieel samenlevingscontract wordt gesloten met als voornaamste doel het ontgaan van schenk/ en erfbelasting, geldt de hoofdregel niet. Iedere vermogensverschuiving wordt dan als belaste verkrijging aangemerkt.
Pleegzorgvergoeding blijft vrijgesteld
Bij het opvangen van vier of meer kinderen kan de pleegzorgvergoeding mogelijk uitgaan boven de kosten die pleegouders maken. Om te voorkomen dat beoordeeld moet worden of er sprake is van een bron van inkomen is met ingang van 1 januari 2013 een vrijstelling voor pleegzorgvergoedingen opgenomen in de inkomstenbelasting. Deze vrijstelling kent een zogenaamde horizonbepaling. Dat betekent dat de vrijstelling eind 2017 vervalt, tenzij er nieuwe maatregelen worden genomen. In afwachting van de uitkomsten van een onderzoek naar de financiële aspecten van pleegzorg, wordt de vrijstelling verlengd tot 1 januari 2019.
Giften aan culturele instellingen
Op grond van de huidige wetgeving vervalt per 1 januari 2018 de multiplier in de giftenaftrek voor giften aan culturele instellingen. De multiplier verhoogt het bedrag van de giften aan culturele instellingen. In de inkomstenbelasting is de verhoging 25%, met een maximum van € 1.250. In de vennootschapsbelasting is de multiplier 50%, met een maximum van € 2.500.
De Tweede Kamer heeft besloten dat evaluaties van de giftenaftrek ‘controversieel’ zijn. Conclusies worden voorbehouden aan het volgende kabinet. Daarom stelt het huidige kabinet voor om de geldigheidsduur van de regeling van de multiplier met een jaar te verlengen tot 1 januari 2019.
Let op! Voor de verlenging van de geldigheidsduur van de multiplier voor giften aan culturele instellingen is goedkeuring van de Europese Commissie vereist.
Tip: Bij aanneming en goedkeuring van dit voorstel zal ook in 2018 een verhoogde giftenaftrek gelden voor schenkingen aan culturele instellingen. Bereken vooraf wat fiscaal het voordeligste is: schenken via een B.V. of schenken in privé.
Aanslagtermijnen voor de schenkbelasting
Er komt een bijzondere regeling voor de termijn waarbinnen de inspecteur een aanslag of navorderingsaanslag schenkbelasting kan opleggen als de aangifte schenkbelasting niet-tijdig is gedaan.
Wanneer een aangifte voor de schenkbelasting wordt gedaan na 30 april van het jaar volgend op het jaar waarin de schenking heeft plaatsgevonden start de aanslagtermijn (drie jaar) pas na de dag van het doen van de aangifte. De navorderingstermijn start dan eveneens op die dag.
Let op! Deze bepaling zal gaan gelden voor alle aanslagen schenkbelasting die vanaf 1 januari 2018 worden vastgesteld, dus ook voor schenkingen die voor de inwerkingtreding van deze wet hebben plaatsgevonden.
OVERIGE MAATREGELEN
BES-eilanden
In het belastingregime voor de BES-eilanden (Saba, St. Eustatius en Bonaire) worden kleine wijzigingen aangebracht. Onderdeel van het fiscaal regime is een vastgoedbelasting. Het kabinet stelt voor om een aantal onroerende zaken vrij te stellen van deze vastgoedbelasting. Het gaat hierbij om onroerende zaken – niet zijnde zelfstandige woningen – van een beperkt aantal instellingen (ongeveer 15) die zich bezighouden met de opvang en dagbesteding van bejaarden, begeleiding van jongeren, de scouting, kinderopvang of buitenschoolse opvang. Voorwaarde is dat deze instellingen niet in concurrentie treden met commerciële bedrijven.
De tarieven van de algemene bestedingsbelasting op de eilanden Saba en St. Eustatius blijven een jaar langer lager dan het tarief op Bonaire. Dit lagere tarief is destijds bij het totstandkomen van de staatshervorming ingevoerd omdat Bonaire een ander fiscaal regime had. Het is de bedoeling dat de tariefsongelijkheid opgeheven gaat worden maar beslissing hierover wordt overgelaten aan het nieuwe kabinet.
Bestrijding terrorisme
De regering heeft de bestrijding van het internationaal terrorisme hoog in het vaandel staan. Het wordt mensen zo moeilijk mogelijk gemaakt om zich aan te sluiten bij terreurorganisaties. Deze zogenaamde ‘uitreizigers’, personen die Nederland verlaten om zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie , verliezen het recht op uitkeringen, toeslagen en studiefinanciering. In de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, die de algemene regels rond de toeslagen regelt, wordt een bepaling opgenomen waardoor de ontvanger kan afzien van de uitbetaling van (een voorschot op) toeslagen aan uitreizigers.
Eenvoudiger derdenbeslag
Het moet mogelijk worden om ook voor andere geldvorderingen dan de vordering op de werkgever of de uitkeringsinstantie beslag te leggen bij een derde zonder tussenkomst van een deurwaarder Het gaat daarbij om alle vorderingen voor zover deze vatbaar zijn beslag. De vordering wordt geëffectueerd bij beschikking door de ontvanger en bekendmaking aan de derde jegens wie de vordering is gedaan. Aan deze regeling zijn een aantal voorwaarden verbonden. De regeling treedt op is werking op 1 januari 2019 om de Belastingdienst gelegenheid te geven haar computersystemen aan te passen.
Schorsende werking fiscaal verzet
In afwijking van het civiele recht, kan de werking van een dwangbevel worden geschorst door het aantekenen van verzet bij de civiele rechter, het fiscaal verzet. Dit leidt tot een grote vertraging bij de inning van de belastingschuld. Het kabinet stelt voor om de schorsende werking van het fiscaal verzet met ingang van 2018 te laten vervallen. Hierdoor wordt het fiscale recht weer in lijn gebracht met het bestuursrecht en het civiele recht. Het laten vervallen van de schorsende werking is geen verslechtering van de rechtsbescherming, volgens het kabinet. Immers, slechts in 2% van de gevallen heeft de rechter het fiscaal verzet gehonoreerd.
Uitbreiding meldingsplicht bodemzaak
Bodemzaken zijn zaken van een derde die zich bevinden in een gebouw of op een terrein van een belastingplichtige. Wil de derde deze zaak verwijderen (waardoor het geen bodemzaak meer is en dus de Belastingdienst zich daar niet op kan verhalen), dan moeten hij dit melden aan de Belastingdienst. Het kabinet stelt voor om deze meldingsplicht ook op te leggen aan de belastingschuldige. Dit om misbruik tegen te gaan.
Aangifte Kansspelbelasting
Inhoudingsplichtig voor de kansspelbelasting is de loterij. De loterij moet de kansspelbelasting inhouden op het tijdstip waarop de prijs ter beschikking is gesteld. De ingehouden kansspelbelasting moet zij uiterlijk binnen één maand na dat tijdstip op aangifte afdragen aan de Belastingdienst. Het kabinet wil wettelijk regelen dat per maand of per kwartaal aangifte kan worden gedaan.
Let op! Er moet wel worden voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
Herinvoering 10%-regeling toeslagen
Voor het recht op toeslagen is de hoogte van het inkomen van belang van de toeslaggerechtigde en de toeslagpartner. Na het einde van de partnerrelatie kan het voorkomen dat het inkomen van de vertrekkende partner stijgt. De achterblijvende partner heeft daardoor recht op minder toeslag. Voorgesteld wordt de achterblijvende partner een mogelijkheid te geven na het beëindigen van de partnerrelatie de inkomensstijging van de voormalige partner buiten beschouwing te kunnen laten. Voorwaarde is dat het totale toetsingsinkomen ten minste 10% lager wordt. Er wordt dan geen rekening gehouden met loon, winst en resultaat genoten na het einde van de partnerrelatie door de vertrekkende partner.
Tijdelijke verhoging kansspelbelasting
Voorgesteld wordt om het huidige tarief van 29% kansspelbelasting (KSB) tijdelijk te verhogen naar 30,1% KSB. De verwachting is dat per 1 januari 2019 het tarief van de KSB weer zal worden verlaagd naar het huidige tarief van 29%. Neemt de inhoudingsplichtige de KSB voor zijn rekening dan moet vanaf 2018 brutering plaatsvinden door de waarde van de prijs met 1000/699 te vermenigvuldigen.
Heffing afvalstoffenbelasting uitgebreid
Afvalverwerkende adfbedrijven met een stortplaats of afvalverbrandingsinstallatie zijn afvalstoffenbelasting verschuldigd op basis van het gewicht afvalstoffen die zij storten of verbranden. Voor in Nederland ontstane afvalstoffen die naar het buitenland werden overgebracht, kon Nederland niet heffen. Voorstel is om al het in Nederland ontstane afval bij gelijke verwerkingswijze op gelijke wijze te belasten, ongeacht of de verwerking binnen of buiten Nederland plaatsvindt. Afvalstoffen die niet in Nederland zijn ontstaan, blijven buiten de heffing. Er kan een vermindering worden verkregen wanneer afval wordt gerecycled of op andere wijze nuttig wordt toegepast.
Let op! De Belastingdienst stelt hoge eisen aan de administratie van een afvalverwerkend bedrijf met name wanneer een beroep wordt gedaan op een vermindering!
Verhoging tarieven energiebelasting
Bedrijven die aardgas of elektriciteit aan consumenten leveren zijn energiebelasting verschuldigd. In het Energieakkoord voor duurzame groei is afgesproken dat de opbrengst van de energiebelasting vanaf 2018 voor twee jaar wordt verhoogd. Het gaat deels om een tijdelijke verhoging die geldt voor de jaren 2018 en 2019. Daarnaast gaat het om een structurele verhoging van het tarief in de eerste schijf op aardgas en het blokververwarmingstarief ter dekking van de uitbreiding van de stadsverwarmingsregeling.
Uitbreiding stadsverwarmingsregeling
De stadsverwarmingsregeling houdt in dat een verlaagd tarief energiebelasting van toepassing is voor aardgas dat wordt gebruikt voor een installatie voor stadsverwarming waarbij grotendeels gebruik gemaakt wordt van restwarmte. Voorgesteld wordt om de stadsverwarmingsregeling uit te breiden naar alle installaties voor stadsverwarming die grotendeels gebruik maken van aardwarmte of warmte opgewekt met vaste of vloeibare biomassa. Doel is dat het verlaagde tarief energiebelasting ook van toepassing wordt op aardgas dat wordt verbruikt in hulpketels die deel uitmaken van deze stadsverwarmingsinstallaties.
Verbranding van zuiveringsslib
Het verbranden van zuiveringsslib is in principe belast met afvalstoffenbelasting. Er bestaat echter een vrijstelling voor het verbranden indien dit gebeurd binnen door de minister te stellen voorwaarden. Zoals deze vrijstelling in de wet staat, is deze niet in overeenstemming met het belastbare feit voor de afvalstoffenheffing. Daarom wordt, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2015, de regeling aangepast. Na deze wijziging ziet de vrijstelling op het aanbieden van zuiveringsslib aan een inrichting waarbinnen dit zuiveringsslib wordt verbrand.
© Sdu Licent Academy 2017 – Aan de redactie van dit document is de uiterste zorg besteed. Niettemin kan redactie noch uitgever enige aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele onjuistheden of onvolkomenheden.